top of page

Filosofie en Praktijk

2012, artikel: Spelen met kinderen, spelen met woorden.
Geschreven door WonderWhy 

 

 

Zo?

‘Waar komt taal eigenlijk vandaan, juf?’ vraagt Jasmijn. ‘We zijn hier om taal te leren, niet om ons af te vragen waar het vandaan komt,’ antwoordt juf Marije. Beteuterd fronst Jasmijn haar wenkbrauwen.

Juf Marije wist zich geen raad met deze vraag. Er was ook geen tijd voor. Veel te druk met rekenen. Een paar kinderen hadden nog steeds moeite met de tafel van zeven. En deze kinderen hadden de aandacht nodig.

 

Of zo?

 

‘Waar komt taal eigenlijk vandaan, juf?’ vraagt Jasmijn. ‘Dat is een interessante vraag, Jasmijn. Wat denken jullie zelf? Waar komt taal eigenlijk vandaan?’ antwoordt juf Marije.
De kinderen zijn verbaasd en denken diep na. Faisal steekt zijn vinger op en zegt: ‘Taal is er eigenlijk altijd al, maar als baby weet je alleen nog niet welke taal je moet gaan spreken. En dan leer je een taal. Nederlands. Turks. Engels. Chinees. Of een andere taal.’
‘Mmm, boeiend, jij denkt dat taal eigenlijk al eerder bestond dan dat je het kon spreken. Hoe denkt de rest daarover?’ vraagt de juf.

Aisha, die haar vinger al op had gestoken, zegt iets heel anders: ‘Nou, mensen hebben taal bedacht. Eigenlijk, als er geen mensen waren, was er ook geen taal.’
‘Ah, dat is bijzonder,’ zegt juf, ‘jullie zeggen precies het tegenovergestelde. En ik weet niet wie er gelijk heeft. Wat denken jullie er verder over?’
Het blijft even stil. Juf stelt nog een vraag die het gesprek verder kan helpen: ‘Jullie leren allemaal grammatica, hè? Regels voor de taal. Hoe weet een baby’tje hoe de regels werken, als het leert praten?’
‘Nou, een baby doet gewoon zijn ouders na,’ zegt Wessel. ‘Hij hoeft ze alleen maar na te apen. En dan weet hij het.’ 
‘Oké,’ zegt juf Marije, ‘en stel nou dat een baby opgroeit zonder dat er iemand tegen hem praat. Wat gebeurt er dan? Leert de baby dan nooit taal?’

In dit laatste voorbeeld gaf juf Marije de filosofische vraag wél de ruimte en beantwoordde die met een uitnodiging om eens lekker diep na te denken. Ze merkte dat filosoferen met kinderen verfrissend kan zijn, voor zowel de leraar als de leerlingen. Het leert kinderen om door te denken, vérder dan de vanzelfsprekende feiten en verschillende meningen. Door te filosoferen leren kinderen dat op niet alle vragen een kant-en-klaar antwoord bestaat.

 

Aldus gaat de inleiding van een module filosoferen met kinderen in het handboekLeraren en…. Competenties. Het is een mooi voorbeeld hoe het gebruik van een veel voorkomend woord als taal tot verwarring kan leiden.   Bij het filosoferen met kinderen gaat het precies hierom. Woorden kunnen verhullen, kunnen het zicht op de werkelijkheid vertroebelen of juist versimpelen. Woorden kunnen tot misverstanden leiden en zelfs tot onverdraagzaamheid. Wij gaan met de kinderen op onderzoek uit. Woorden als taal, respect, ziel of theorie. Wat betekenen ze eigenlijk, waar verwijzen ze naar? Betekenen woorden voor iedereen hetzelfde? Vriendschap, waarheid, geloven, ziel, autonomie, verantwoordelijkheid, vrije wil, rechtvaardigheid, het goede… Bij het filosoferen met kinderen gaan we als een kunstenaar te werk, proberen we de grenzen van een woord te zoeken en te verkennen, gaan we op zoek naar het nieuwe en het nog niet uitgesprokene. Dat is een talige aangelegenheid die door iedereen met een open en onderzoekende geest onderzocht kan worden.
 

 

Het ongrijpbaar filosofische

 

Als we uitgenodigd worden door een basisschool om filosofielessen te komen geven, hebben de docenten bijna altijd een positief gevoel bij filosofie, terwijl sommige geen idee hebben wat ze ervan moeten verwachten. Wij leggen desgevraagd uit dat filosoferen rationeel is en dat op een systematische manier nagedacht wordt over vragen waarop geen eenduidig antwoord bestaat. Filosoferen is het onderzoeken van aannames, dúrven doorvragen en de intellectuele moed opbrengen om eigen standpunten zo nodig te herzien. Tegen de leerlingen zeggen we: “Filosoferen is nadenken over vragen waar geen antwoord op is. Geen antwoord zoals de andere vakken op school die wel hebben. Bij filosoferen is er geen antwoordenboekje, want het gaat niet over feiten, maar over meningen. Dus jullie mogen allemaal je eigen mening geven. Maar je kunt er wel vanuit gaan dat we kunnen vragen waarom vind je dat?“

 

Filosofielessen kunnen over de meest uiteenlopende onderwerpen gaan, maar in de praktijk is er veel vraag naar maatschappelijke thema’s als respect, cultuur, gelijkheid en geloof. Hoe maatschappelijk ook, in de filosofieles blijven we dicht bij de belevingswereld van de kinderen. Om vast in de goede sfeer te komen beginnen we met een (meestal satirisch) filmpje. Dan beginnen we met de filosofische vragen.”Zijn we allemaal gelijk?”, “Heeft iedereen recht op respect?”, “Kunnen we zonder regels leven?” of “Is het eerlijk dat een profvoetballer zoveel geld verdient?”. 
Meestal beginnen de kinderen direct een antwoord te formuleren waarmee de vraag in hun ogen is opgelost. “Ja, we zijn allemaal gelijk, dat weet toch iedereen!” Hierna is het zaak om de vraag samen te onderzoeken: “Waarom is dat zo? Is iedereen het ermee eens? Zijn er uitzonderingen? Wat betekent dat precies?” Op deze manier begeleiden we het gesprek in een poging er dieper op in te gaan. Door het filosofisch te maken.

 

Wat ons daarbij vaak frappeert is dat het filosofische van het gesprek meestal ongrijpbaar is. Het is een gevoeligheid voor de ambiguïteit van woorden die een bepaalde situatie beschrijven en waaraan tegelijkertijd een oordeel kleeft, waarbij “de waarheid” in het spel is. Daar loopt de spanning in het gesprek en in het onderwerp op. Het is meer dan alleen maar een uitspraak, Het is loskomen van de uitspraak en zonder houvast dolen in de ruimte die ontstaat in het gezamenlijke denkproces, als gevolg van de vragen die we stellen.

 

Het gaat dan vaak om de betekenis van een begrip. Er blijken verschillende meningen over de betekenis te bestaan. Ook kunnen de morele oordelen over het thema uiteenlopen. We zoeken dan naar de redenen van het meningsverschil.

Terwijl leerlingen aanvankelijk precies wisten wat ze ervan van vonden, is na enige tijd hun geclaimde waarheid niet meer vanzelfsprekend. Er is namelijk niet voor niets een meningsverschil. De waarden achter hun argumenten staan ter discussie. Dit klinkt eenvoudig maar dat is het niet. Mag je de kinderen wel op waarden laten reflecteren met het risico dat ze onzeker over die waarde worden? Waarden die ze van thuis of de kerk of moskee hebben meegekregen? Ouders en leerkrachten stellen dit soort kritisch denken soms niet op prijs. En toch blijven we de woorden onderzoeken die gebruikt worden om de waarden uit te drukken. Als een filosofische bezigheid, om kinderen te laten nadenken over de contingentie van het leven, de veelvormigheid en de ambiguïteit. Om kinderen een stem te geven. Om hun zelfdenkzaamheid te vergroten en ze zelf te laten bepalen in welke waarden zij geloven. Dat is voor ieder kind een persoonlijke keuze, waar geen antwoordenboekje voor is. 

Zoals een leerling het een keer heel poëtisch omschreef: ‘Filosofie is nadenken over een vraag. Dan kun je heel veel zijweggetjes nemen, maar uiteindelijk kom je uit bij een zwart gat.’ 
 

 

Het verfrissende van kinderen

 

Filosoferen met kinderen is op een aantal punten een totaal andere aangelegenheid dan filosoferen met volwassenen. Kinderen zijn, en dat is natuurlijk een cliché, ontzettend nieuwsgierig en vaak ook ongeremd. Omdat zij nog geen weet hebben van sociale conventies of omgangsvormen, reageren ze enthousiast en direct op de open vragen. Dat heeft als nadeel dat soms de hardste schreeuwer het meest aan het woord is en dat hoeft niet noodzakelijkerwijs de meest filosofisch ingestelde leerling te zijn. Maar het grote voordeel is dat ze vaak nog niet gehinderd worden door allerlei theorieën die zich al vast in hun hoofd genesteld hebben. Hun geest staat nog wagenwijd open. Ze doen niet overdreven ingewikkeld, verschuilen zich niet achter dure woorden of citaten van anderen. Overigens komen ze in een discussie met ruwweg dezelfde argumenten als volwassenen. Alleen het taalgebruik is anders. Daarbij zijn ze vaak, na lang nadenken, bereid om terug te komen op een eerder geuite mening, zonder enige gène. 
 

Absurde voorbeelden en gedachte-experimenten spelen binnen de filosofie een rol. Het onvoorstelbare denken is een typisch filosofische bezigheid. Met kinderen, die het verschil tussen feit en fictie nog niet zo helder voor de geest hebben, is dit een peuleschil. Fantasie staat nog heel dicht bij ze om betekenis te kunnen geven aan de wereld om hen heen. De kunst is om dit niet dood te slaan. Hier ligt tegelijkertijd een uitdaging bij het filosoferen met kinderen: onbegrensde fantasie kan ook tot onzin leiden. 
In hun enthousiasme en onwetendheid, zijn ze soms geneigd om de een na de andere anekdote uit te wisselen (“Ik heb een zwerver gezien bij de Albert Heyn.”, “Ik heb ook een zwerver gezien, met een blikje bier”), waardoor het filosofisch gehalte van het gesprek ver te zoeken is. Ook dat is zoeken naar een balans door op het juiste moment een anekdote eruit te pikken en die dan fundamenteler te onderzoeken.(“Wat vind je ervan dat iemand op straat leeft? Is dat erg?”)

 

 

Zelfs rotsvaste overtuigingen ter discussie stellen door te hypothetiseren

 

In het woordenboek wordt ‘overtuiging’ ook wel omschreven als sterke mening of geloof. Bij het filosoferen houden we steeds het verschil tussen een feit, een mening en een overtuiging goed in ons achterhoofd. Stel de discussie in de klas gaat over het fenomeen uithuwelijken. Of bijvoorbeeld Peter uitgehuwelijkt is, dat kun je feitelijk vaststellen door ernaar te vragen. Peter is inderdaad door zijn ouders aan Anita uitgehuwelijkt en hij vindt dat heel fijn. Hij is namelijk van mening dat in zaken van liefde zijn ouders beter zicht hebben dan hijzelf op de vraag welke partner hem gelukkig zou kunnen maken. Hij gaat daar zelfs zover in dat hij zich niet kan voorstellen dat het zelf uitkiezen van een partner tot een beter huwelijk zou kunnen leiden. Zijn mening dat uithuwelijken goed kan zijn, is nu veranderd in een echte overtuiging. In een soort anker waaraan hij zijn eigen identiteit ophangt.

Een dergelijk heel sterke mening zal iemand niet snel prijsgeven omdat dat vaak raakt aan de wortel van iemands persoonlijkheid. Wanneer we toch kritisch willen nadenken over dergelijke overtuigingen, is het goed om te bedenken dat het heftige emoties kan oproepen. Het gesprek kan namelijk tot gevolg hebben dat iemand zijn eigen overtuiging moet relativeren. Beter is het dan om een hypothetische discussie over zo’n emotionele kwestie te voeren. Bijvoorbeeld: ‘Stel dat je in een land woont waar men uithuwelijking wil verbieden, hoe zou je dat vinden? Welke argumenten zou je aanvoeren voor uithuwelijking en welke argumenten zou een tegenstander van uithuwelijking kunnen aanvoeren?’ Hiermee haal je de persoonlijke angel eruit, en daarmee vaak de daaraan verbonden sterke gevoelens. En je laat hem toch over een begrip als uithuwelijking nadenken, waardoor hij wellicht ook begrip krijgt voor de tegenargumenten - die hij zelf verzonnen heeft!

 

Socratische houding

 

Maar het is niet de bedoeling om een kind van zijn overtuigingen of meningen af te helpen. In principe heeft ieder kind het recht om te vinden wat hij vindt. Als hij voor uithuwelijking is, mag dat. Als hij vindt dat homoseksualiteit tegen de natuur ingaat, mag dat. Als hij Geert Wilders haat, mag dat. Alleen als iets tegen de wet ingaat, zullen we dat melden. En ook als er tijdens de discussie onaardig tegen elkaar gedaan wordt , grijpen we in. Maar meningen mogen verschillen.

Wij stimuleren kinderen alles te zeggen wat ze denken. Als ze iets shockerends of geks zeggen, is het onze taak daar niet emotioneel maar zo neutraal mogelijk op te reageren. Stel een kind zegt: “Als mijn kind homo is, zou ik het laten inslapen.” Op dat moment heeft het weinig zin om te zeggen: “Foei wat een foute mening”, want daarmee leert het kind vooral dat hij soms sommige meningen beter voor zich kan houden. Beter is het om hem de kans te geven zijn mening te toetsen en fundamenteel te onderzoeken wat homoseksualiteit betekent, en of iemand zelf de keuze heeft om homo te worden. Grote kans dat de leerling dan op zijn mening reflecteert en die wellicht verandert of nuanceert.


We hebben als filosofiedocenten wel een persoonlijke mening, maar houden die voor ons. We stellen ons niet boven de leerling, alsof wij het goede antwoord weten. Wij gaan niet de politiek correcte mening opdringen. Juist niet!

Juist door leerlingen het recht en de ruimte voor hun eigen mening en zoektocht te geven, ontstaat de mogelijkheid voor een eerlijk en open gesprek. Kinderen corrigeren elkaar graag. Wij stellen ons als gespreksleider niet moralistisch op en we kunnen altijd vragen: “Wie is het hier niet mee eens?”

 

De praktijk van het filosoferen met kinderen

 

Terwijl in het onderwijs de nadruk vaak ligt op informatie-overdracht, wordt bij het filosoferen de zelfdenkzaamheid gevoed. Wat kinderen door te filosoferen kunnen leren, zetten wij op een rij:

 

  • Helder verwoorden wat je precies bedoelt. Nauwkeurig zijn. De betekenis van woorden afbakenen. ‘Respect betekent... maar niet...’

  • Kritisch leren denken:

    • Door aannamen te onderzoeken: Wat zit er precies áchter de mening van een kind? Achter de mening ‘Je kunt niet verliefd worden op je teddybeer’ zit een aanname. Bijvoorbeeld: ‘Een teddybeer kan niet denken of voelen. En daarom kan hij niet verliefd worden op jou. Dus is die liefde nooit wederzijds.’ Pluis de gedachtegang uit die er achter de meningen zit, om scherper te leren denken.

    • Logische redeneringen onderzoeken. Het één moet logisch volgen uit het ander. Een stelling heeft een argument nodig. En dat argument moet dus logischerwijs de stelling kunnen onderbouwen.Kinderen halen vaak exemplarische voorbeelden aan als argument. ‘Mijn moeder werkt’, en dus: ‘moeders werken.’ Bedoelt het kind dan ‘alle moeders werken’ (klopt niet) of ‘sommige moeders werken’ (klopt wel)?  

    • Kritisch zijn op de eigen uitspraken en die van anderen. Klopt het wel? Is er misschien een uitzondering? Is er niet een voorbeeld te verzinnen, ook al is het zeldzaam of absurd, waardoor mijn mening eigenlijk niet waar is? Hoe moeten we het formuleren om het wel helemaal en altijd te doen kloppen?

  • Leren antwoord geven op de vraag die is gesteld. Kinderen zijn geneigd om een verhaal te gaan vertellen als antwoord op een vraag. ‘Is bedelen ook werken?’ is de vraag, en kinderen komen met de meest fantastische anekdotes over zwervers en bedelaars, maar geven geen antwoord op de vraag.

  • Goed naar elkaar luisteren.

  • Tolerant zijn ten aanzien van verschillende meningen.

  • Leren dat een mening niet hetzelfde is als een waarheid.

  • Fantasie gebruiken, maar met een doel: kritisch en vrij leren denken.

  • Leren gebruik te maken van de vrijheid die ieder mens heeft om te denken wat ze wil.

  • Leren om te gaan met vrijheid en ook vrijheid zelf te ervaren.

  • Leren discussiëren met het doel het denken te scherpen.

  • Leren omgaan met tegenwerpingen, niet door boos te worden maar door begrip te tonen.

 

Inspiratie

 

Met de kinderen met wie we filosoferen, zijn we samen op zoek naar een beetje wijsheid. Want dat is wat filo-sofie letterlijk betekent: verlangen naar wijsheid. En in die zoektocht, het onderzoek, komen wij er zelf niet zelden  achter dat het probleem van ieder filosofisch dilemma ook zit besloten in de taal die we gebruiken. Het probleem begint al bij de filosofische vraag en het gesprek is een poging om te definiëren wat nu precies de vraag is. Want: wat betekenen die woorden dan precies? Wat is de definitie van de woorden, waar hebben we het over en waar hebben we het niet over?

We zoeken naar grenzen, naar uitzonderingen en naar regels. En daarmee stuiten we precies op het mankement van onze taal. Woorden zijn bedoeld om iets te fixeren, wat in de natuurlijke wereld in feite onmogelijk is.

Woorden zijn menselijke constructen, die in tegenstelling tot wiskundige cijfers, verwijzen naar dingen met vage grenzen.

De woorden vriendschap, respect, goed en moeten bestaan niet in de natuur, maar zijn onze eigen menselijke verzinsels.

Door met kinderen gesprekken te voeren, zien wij keer op keer de intellectuele conflicten in een pure, simpele vorm ontstaan. En we zien de aard van de conflicten: ze zijn ontstaan door de Tantaluskwelling van de taal: ze zullen nooit de werkelijkheid precies kunnen fixeren.

 

De leerlingen merken niets van dit inzicht in het hoofd van de gespreksleider. Zij zijn druk bezig zich door het filosofische conflict een weg te banen. Misschien, ooit op een dag, zien zij de samenhang tussen alle filosofische knelpunten. Maar voor hen is het worstelen met een filosofisch dilemma al leerzaam en voor ons biedt het inspiratie, iedere keer weer, om de filosofie in haar puurste vorm mee te maken. 

 

bottom of page